Chilatherina pagwiensis
Chilatherina pagwiensis is een vissoort die vooral te vinden is in kleine waterstroompjes. De vis kan ongeveer 7-8 cm groot worden. De vissen werden voor het eerst beschreven door Gerald R. Allen en Peter J. Unmack op basis van 31 exemplaren, die gevangen werden in een zijrivier van de Sepik River nabij het dorp Pagwi, Oost Sepik in Papoea-Nieuw-Guinea. Morfologisch (aan de vorm gezien) is de soort nauw verbonden met Chilatherina campsi, een soort die voornamelijk gevonden kan worden in het heuvel- of bergachtige terrein in de Markham-, Ramu- en Sepik- riviersystemen in noordelijk Papoea-Nieuw-Guinea, en in het Purari-systeem, ten zuiden van het centraal bergmassief. Beide soorten worden gekenmerkt door de afwezigheid van vomerine (in het verhemelte gelegen) en palatijnse tanden. Mannen en vrouwen zijn relatief slank (23,7 tot 32,3 mm standaardlengte) vergeleken met andere soorten uit dezelfde familie. De twee soorten hebben echter duidelijke verschillen in de zachte dorsale en anale vinstralen. Chilatherina pagwiensis heeft gewoonlijk 10-12 zachte dorsale vinstralen tegenover de 13-15 van Chilatherina campsi. Ook heeft de eerste 20-21 zachte anale vinstralen terwijl Chilatherina campsi er 21-26 heeft (gewoonlijk 22-23). Analyse van de genetische verwantschap laat een nauwe verwantschap vermoeden tussen Chilatherina pagwiensis en de voorouder van Chilatherina axelrodi en Chilatherina campsi.
De lichaamskleur is over het algemeen bleekgrijs, aan de bovenzijde verlopend naar wit met diffuse grijze strepen op elke schubbenrij op de rug; de vinnen zijn roodachtig met uitzondering van de borstvinnen die semidoorschijnend wit zijn. Chilatherina pagwiensis werd gevonden in dezelfde habitat als Chilatherina fasciata, die wijdverspreid voorkomt in noordelijk Nieuw-Guinea. De twee soorten worden gemakkelijk verwisseld zonder microscopisch onderzoek van het gebit, in het bijzonder bij exemplaren onder de 6 cm. Chilatherina fasciata heeft echter vomerine en palatijnse tanden, en hoewel het aantal dorsale en anale zachte vinstralen die van Chilatherina pagwiensis overlapt, is dat aantal vaak toch iets hoger, in het bijzonder bij de anale vin. Er is ook een duidelijk verschil in de maximum standaardlengte tussen Chilatherina fasciata (105 mm) en die van Chilatherina pagwiensis (80 mm).
Verspreiding en leefgebied
Chilatherina pagwiensis is tot op dit moment alleen bekend in een enkele beek in de nabijheid van Pagwi in het Sepik riviersysteem op Papoe-Nieuw-Guinea. Er zijn diverse namen voor dezelfde beek – Kuin en Huin – en het is nog steeds onduidelijk welke naam correct is. Het is de enige waterstroom die het zuidelijke deel van de Maprik-Pagwi weg kruist, eenmaal in het bovenste deel en eenmaal in het lagere gebied. Aangezien de vis wijdverspreid in deze waterstroom voorkomt, is het aan te nemen dat de vis ook gevonden kan worden in dezelfde habitats in het rivierengebied van de Sepik. De locatie waar de type-vissen werden gevonden was een rustig poeltje in een smal beekje dat door het bos stroomt. De vissen werden gevangen tot een diepte van 1,80 meter boven een rots- en modderbodem in een langzaam stromende beek in een gesloten luifelbos. De plaats is ongeveer 400 km stroomopwaarts van de zee gelegen op een hoogte van 30 meter boven zeeniveau.
Opmerkingen
Chilatherina pagwiensis is op dit moment niet in de aquariumhobby verkrijgbaar.
Auteur
Adrian R. Tappin – Home of the Rainbowfish
Copyright foto’s
Peter Unmack
Vertaling
Literatuur
Allen G.R. & P.J. Unmack (2012) A new species of Rainbowfish (Chilatherina: Melanotaeniidae), from the Sepik River System of Papua New Guinea. Aqua, International Journal of Ichthyology 18(4): 227-237.