Chilatherina sentaniensis – Sentani’s Regenboogvis
Misschien het meest onderscheidende kenmerk van het genus Chilatherina is hun diepe, zijdelings samengedrukte lichaam dat toeneemt met het ouder worden, vooral bij de mannen, en Chilatherina sentaniensis is geen uitzondering. Hun algehele lichaamskleur is zilverachtig blauw of groenachtig op de bovenste helft, naar achteren vervagend naar een zilverachtig oranje. Ze hebben een diffuse blauwe of groene mid-laterale streep en smalle zilveren of lichtblauwe strepen tussen elke horizontale schubbenrij. Maar de kleur kan variëren afhankelijk van de condities waaronder de dieren gehouden worden. Mannen zijn helderder gekleurd, groter en breder gebouwd dan vrouwen. Mannen halen een maximum afmeting van 12 cm, maar vrouwen zijn doorgaans minder dan 10 cm.
Officieel beschreven door Weber in 1907.
Verspreiding en leefgebied
Chilatherina sentaniensis werd oorspronkelijk verzameld door Max Weber gedurende de Siboga expeditie in Nederlands Oost-Indië (West Papua) tussen 1890 en 1900 uit het Sentani meer en de Sekanto rivier. Ze zijn endemisch voor het Sentani meer en diens zijrivieren. Het Sentani meer is gelegen ongeveer 10 km westelijk van Jayapura en op het uiterste noordoosten van west Papua. Het is een onregelmatig gevormd meer met maten van ongeveer 28 km van oost naar west bij 19 km van noord naar zuid en een oppervlak van 104 vierkante kilometer. De blauwgroene wateren zijn bespikkeld met ten minste 16 kleine eilandjes en is omgeven door hellingen in het zuiden en de Cyclops bergen in het noorden, welke het meer scheiden van de Stille Oceaan. Het Sentani meer is veruit het grootste van de West Papuaanse meren en heeft een stroomgebied van ongeveer 600 vierkante kilometer. Zo’n 35 kleine rivieren komen uit in het meer en er is één natuurlijke uitstroom in de zuidoostelijke punt, via de Jafuri en Tami rivieren naar de Stille Oceaan vlakbij de grens van Papua Nieuw Guinea.
Het meer is verdeeld in drie hoofdsecties met vastgelegde diepten van 7 tot 52 meter. Volgens onderzoekingen in 1970-71, 1984 en 1987 is het meer thermisch niet gelaagd, met oppervlakte temperaturen van 29 tot 32 graden Celsius en een pH van 6,2 tot 6,8. Regenboogvissen worden doorgaans aangetroffen langs de randen van het meer. Grote aantallen werden gevonden scholend rond ondergedoken waterplanten, gevallen boomtakken en dergelijke.
Vanwege de nabijheid tot de provinciehoofdstad Jayapura en de grote populatie eromheen is het Sentani meer niet meer het onberispelijke meer dat het ooit was. Een onderzoek door Samuel J. Renyaan in 1993 legde 33 soorten vis vast, waarvan 13 geïntroduceerd. Onderzoeken hebben een verder gaande toename van geïntroduceerde soorten aangetoond, maar het effect ervan op de totale vispopulatie is niet vastgelegd. Vissen worden uitgebreid grootgebracht in vijvers en kooien rond de omtrek van het meer en de introductie van soorten (met name Karper en Tilapia) is zowel per ongeluk als opzettelijk gebeurt.
Opmerkingen
Een grote hoeveelheid exemplaren werd uit het meer verkregen door de heer M. Boeseman van het Leidse Museum in 1954 (curator van de afd. vissen van het Rijksmuseum van Natuurlijke Historie te Leiden van 1947 tot 1981, vert.). Gerald Allen verzamelde exemplaren in een enkele smalle zijrivier uitlopend in het noordoostelijke deel. Verschillende exemplaren werden met netten gevangen samen met Chilatherina fasciata en Glossolepis incisus. Levende exemplaren voor de aquariumhobby werden naar verluid in 1982 verzameld.Wat er uiteindelijk gebeurt is met de vissen van deze verzameling is verloren gegaan in de pagina’s van de aquariumgeschiedenis.
In 1983 werden levende exemplaren van Chilatherina fasciata verzameld uit de Jafuri rivier en gedurende de jaren ’80 en ’90 werden deze vissen gedistribueerd in de hobby als Chilatherina sentaniensis. In zijn “Veldgids voor de zoetwatervissen van Nieuw Guinea” uit 1991 vermeld Gerald Allen dat waarschijnlijk alle vermeldingen inzake Chilatherina sentaniensis in de aquariumliteratuur in feite betrekking hebben op Chilatherina fasciata variëteiten. Het probleem met foute benoemingen is dat ze lijken te volharden en het veroorzaakt nog steeds een hoop verwarring onder hobbyisten inzake welke vis de echte sentaniensis is.
Hoe dan ook, de “eigenlijke” Chilatherina sentaniensis komt niet voor in de hobby en ze hebben een veel langere, meer puntige kop en doorgaans 9~12 zachte rugvinstralen vergeleken met de 11~16 stralen bij Chilatherina fasciata. Levende exemplaren werden in 1991 door Charles Nishihira verzameld uit het meer en verdeeld in de aquariumhobby. Exemplaren werden ook verzameld uit een kleine zijrivier in 2004 en 2005. Echter, ze zijn niet ruim beschikbaar en slechts een handjevol enthousiastelingen houdt ze in gevangenschap.
Morfologie
Chilatherina sentaniensis: harde rugvinstralen: 5~7; zachte rugvinstralen: 9~12; harde anaalstralen: 1; zachte anaalstralen: 21~26. 22~27 schubben voor de rugvin. 10~12 zachte rugvinstralen (Weber, 1922). Kleur van in alcohol bewaarde exemplaren roodachtig bruin boven, zilverachtig onder, met een min of meer uitgesproken zwarte lengtestreep en soms met smalle dwarsbanden op de onderhelft van het lichaam. Vinnen zwartachtig.
Chilatherina fasciata: harde rugvinstralen: 5~8; zachte rugvinstralen: 11~16; harde anaalstralen: 1; zachte anaalstralen: 21~28. 19~21 schubben voor de rugvin. 13~16 zachte rugvinstralen (Weber, 1922). Kleur van in alcohol bewaarde exemplaren bruinachtig boven, lichter naar onder toe, met een min of meer uitgesproken zwarte lengtestreep en een aantal overdwarse smalle strepen, in ongeveer rechte hoeken met de lengtestreep op de onderste helft van het lichaam. Deze overdwarse strepen zijn soms afwezig. Vinnen schemerig.
Auteur
Adrian R. Tappin – Home of the Rainbowfish
Vertaling
Jan Altink
Copyright foto’s
Literatuur
Allen G. R. (1991). Field Guide to the Freshwater Fishes of New Guinea. Christensen Research Institute, Madang, Papua New Guinea.
Nishihira, C. (2008). Personal Communications.
Renyaan S. J. (1993). The Freshwater Fishes of Lake Sentani, Jayapura, Irian Jaya. Proceedings of the Biological Society of New Guinea, R. Hoeft, Ed., Wau Ecology Institute.
Weber, M. (1907). Süsswasserfische von Neu-Guinea ein Beitrag zur Frage nach dem früheren Zusammenhang von Neu-Guinea und Australien. In: Nova Guinea. Résultats de l’expédition scientifique Néerlandaise à la Nouvelle-Guinée. Süsswasserfische Neu-Guinea 201-267.