Wanneer ik in 1994 voor het eerst naar Malawi reisde mocht ik ter plaatse ondervinden dat alles wat ik voordien reeds had gelezen, toch nog onvoldoende was om nog geregeld voor verrassingen te komen. Ik had voordien reeds zowat twintig jaar “aquariumervaringen” met een aantal Malawi-cichliden en volgde ook de betreffende literatuur van zeer nabij.
Dank zij deze voorafgaande studie had ik een redelijke kennis van de verspreiding van een aantal soorten en wat de landkaart van Malawi betrof kwamen een aantal lokale plaatsnamen me niet onbekend voor. Zo leek het me nogal logisch dat je Melanochromis chipokae in de buurt van Chipoka moet gaan zoeken en dat je Labidochromis chisumulae langs het gelijknamige eiland mag verwachten en Labidochromis mbenji bij de Mbenji eilanden. Eddy Van Gool die mijn reisgezel en bewaarengel was tijdens deze reis, had zich ook terdege voorbereid en de nodige documentatie en kaarten meegebracht vanuit België. Zodoende wisten we meestal wat we zagen en waar we waren.
Tijdens de eerste dagen van ons verblijf maakten we enkele duiken rond Namalenje Island en langs de oostkust bij Eccles Reef en Masinje. Een aantal populaire soorten waren makkelijk te herkennen, maar door de enorme aantallen vissen in de bezochte rotsbiotopen bleven er natuurlijk een aantal vraagtekens over. Komt daarbij dat in de natuur de dieren niet netjes soort bij soort gegroepeerd zitten, zoals we dat in de aquaria bij handelaars gewend zijn. Ook de labels of naamkaartjes blijven achterwege en navraag doen bij de cichliden naar hun identiteit heeft tevens geen zin. Dus dan maar determineren wat in het oog valt en makkelijk te onderscheiden van de overige soorten en voor de rest is er de “natte vinger”.
Acht dagen na onze aankomst in Malawi vertrokken we voor een driedaags verblijf naar Likoma en Chisumulu Island. Door een gevoelige vertraging van de passagiersboot “Ilala” naar Likoma bleven er uiteindelijk maar goed twee dagen over zodat we ter plaatse moesten genoegen nemen met twee duiken op Likoma op zondagnamiddag en een bezoek aan Chisumulu, met tevens twee duiken op maandag.
Ik herinner me nog levendig dat het aanbod aan soorten op al deze plaatsen vrij uitgebreid was en dat we een aantal soorten voordien niet gezien hadden, noch bij Namalenje Island, noch op de oostkust. Zo zagen we bij Likoma Labidochromis freibergi, Labidochromis gigas, Melanochromis joanjohnsonae en Metriaclima aurora, Pseudotropheus sp. “Elongatus Ornatus”, Pseudotropheus sp. “Ndumbi Gold”, om enkele endemische soorten te noemen. Tevens zag ik een dier, waarvan ik vermoedde dat het Melanochromis johannii was. Gelukkig had ik van deze soort een dia gemaakt in zijn biotoop, zodat ik het achteraf kon controleren.
Toen we enkele dagen later opnieuw bij Stuart Grant op onze thuisbasis waren liepen we langs de vele stockeer- en kweekbakken op het bedrijf en zagen geregeld het label “Maingano” op een aantal bakken staan. Zowel de jonge als de volwassen dieren hadden alle ongeveer hetzelfde kleurenpatroon: een vrij donkerblauwe egale lichaamskleur met twee lichtblauwe lengtebanden op de flanken en één in de basis van de rugvin. Ook de zoom van de rugvin, de aarsvin en de buikvinnen had deze lichtblauwe kleur. Idem dito voor de lichtblauwe stralen in de staartvin en twee dwarsbanden op de kop. De dieren deden me onmiddellijk denken aan Melanochromis johannii; alleen miste ik het oranjebruine jeugdkleed bij de jongen en waar waren nu de wijfjes van deze donkerblauwe dieren. Bij Saulos Mwale, die toen nog in goede gezondheid op het bedrijf rondliep, deden we navraag over deze “Maingano”. Hij vertelde dat deze dieren uitsluitend voorkomen in het noordwestelijk deel van Likoma, met name rond het kleine Maingano eiland. Nu herinnerde ik me dat dit wel eens op de plaats zou kunnen zijn waar we enkele dagen voordien een duik hadden gemaakt en dat ik er misschien wel een dia van zou genomen hebben. Dat bleek uiteindelijk nog waar ook.
Eddy had gelukkig het rode boek “Malawi-cichliden in hun natuurlijke omgeving” van Ad Konings bij de hand, zodat we wat meer informatie over deze soort konden vernemen. Ook in het werk van Ribbink et al. (1983) stond deze soort reeds vermeld, zodat het ons vreemd voorkwam waarom we in 1994 deze soort nog niet in levende lijve in de handel hadden aangetroffen.
Wanneer we diezelfde avond met Stuart dineren, informeren we naar het hoe en het waarom hij deze Melanochromis “Maingano” nog niet exporteerde. Uiteindelijk bleek dat hij eerst voldoende exemplaren van de soort wou voorhanden hebben, vooraleer ze op de markt te brengen. Hij bewaarde en koesterde ze nog als een “heilige graal” en wachtte op het geschikte moment. Dat het voornamelijk zakelijke overwegingen waren die hem op dit uitstel deden wachten kan ik begrijpen. Ook het feit dat de natuurlijke populatie te klein is om aan de vraag van de vele Malawi-fans te voldoen. Ditzelfde bezwaar geldt tevens voor de andere soorten die een zeer beperkt verspreidingsgebied hebben. Denken we maar aan Pseudotropheus demasoni, die uitsluitend bij Pombo Rocks voorkomt of aan Pseudotropheus saulosi, die enkel bij Taiwan Reef ten noorden van Chisumulu Island wordt aangetroffen. Het zou voor deze soorten desastreus zijn, wanneer de duikers daar dagelijks of enkele keren per week op zouden jagen. Mogelijk zou de soort alsdan na enkele jaren zodanig uitgedund zijn dat ze niet meer in staat is te blijven voortbestaan. Daarom is het wel verstandig deze dieren maar sporadisch te vangen en ze in optimale omstandigheden, zonder hun natuurlijke vijanden, ter plaatse te kweken vooraleer ze de wereld rond te sturen. Zo is Stuart Grant, misschien zonder het te weten, een natuurbeschermer.
Het heeft uiteindelijk tot begin 1996 geduurd vooraleer Stuart de eerste Melanochromis “Maingano” op de markt bracht. Voordien waren er sporadisch enkele dieren via de Duitse import in de liefhebberij verschenen. Ik vermoed dat deze via Mal-Ta-Vi of een andere exporteur die vanuit Tanzania opereert kunnen gekomen zijn, maar zeker niet via de legale export vanuit Malawi.
Wat de naamgeving betreft was te verwachten dat Melanochromis spec. “Maingano” als een aparte soort zou beschreven worden, niettegenstaande de grote gelijkenissen in kleur en tekening met de mannetjes van Melanochromis johannii. Eigenlijk is deze beschrijving reeds enkele jaren geleden gebeurd. In december 1993 namelijk bracht de Amerikaanse Nancy J. Bowers aan de Universiteit van Pennsylvania haar doctoraatsthesis onder de titel “A revision of the genus Melanochromis (Teleostei: Cichlidae) from Lake Malawi, Africa, using morphological and molecular techniques.” In het derde hoofdstuk van haar thesis beschrijft ze negen nieuwe soorten in het geslacht Melanochromis onder de titel “Nine new species of rock-dwelling cichlids (Teleostei: Cichlidae) from Lake Malawi, Africa, with a discussion of the genus Melanochromis.”
Nu zijn de regels van de nomenclatuurcommissie zodanig dat deze eerstbeschrijvingen niet geldig zijn, omdat ze niet in een gedrukte uitgave zijn verschenen. Ondanks het feit dat van een doctoraatsthesis meestal een aantal kopieën worden gemaakt, wordt dit niet aanvaard als een gedrukte publicatie. Uiteindelijk zijn acht van de negen soorten die Nancy Bowers in haar thesis voorstelde tot geldig beschreven. Begin 1997 verscheen in “Ichthyological Exploration of Freshwaters”, vol. 8 (1) : 49-70 een bijdrage van Nancy J. Bowers en Jay R. Stauffer (haar promotor) onder de titel “Eight new species of rock-dwelling cichlids of the genus Melanochromis (Teleostei: Cichlidae) from Lake Malawi, Africa”. Zodoende kunnen we vanaf heden de nieuwe soortnaam Melanochromis cyaneorhabdos gebruiken en de vroegere handelsnaam Melanochromis spec. “Maingano” vergeten.
Melanochromis cyaneorhabdos heeft zoals reeds eerder gemeld een zeer beperkte verspreiding. Ribbink et al. (1983) melden de soort als veel voorkomend bij Maingano en zelden bij de aangrenzende rotskusten van Membe Point en Mbako Point. De dieren worden er aangetroffen vanaf de oppervlakte tot op meer dan 30 m diepte, met de grootste concentratie tussen 5 en 12 m. Ze zwemmen er meestal boven kleine tot middelgrote rotsblokken. Sommige individuen, waarschijnlijk mannetjes, vertonen een zwak territoriaal gedrag maar de meeste specimen leven solitair zonder tekenen van territorialiteit.
Wanneer we in november 1995 opnieuw langs Likoma reisden wilden we deze soort wat grondiger in zijn biotoop gaan bekijken en fotograferen. Door de hoge golven op het meer die dag hebben we van deze poging moeten afzien, temeer daar de duikers een krokodil op de rotsen langs het eiland hadden gezien. Wanneer ik eind oktober 1996 terug in Malawi was, tezamen met vriend en duikpartner Philippe Hotton zijn we, derde keer, goede keer, terug langs Maingano gaan duiken. Nu ik wist waar en hoe, konden we gericht gaan zoeken. Vanaf zowat 5 m tot een diepte van 10 m hebben we verschillende exemplaren van de soort aangetroffen, meestal individueel maar soms ook als paar. Aangezien mannetjes en vrouwtjes vrijwel identiek gekleurd zijn is het haast ondoenbaar bij individuele dieren het geslacht te bepalen. Wanneer ze echter als paar voorkomen is het iets eenvoudiger en kan je op enkele kleine verschillen gaan letten.
Nu leven op Likoma drie soorten uit het Melanochromis johannii-complex, namelijk Melanochromis perileucos (de vroegere Melanochromis spec. “Black-White Johannii”), Melanochromis interruptus (ook gekend onder de vroegere handelsnamen Melanochromis spec. “Chisumulu Johannii” en Melanochromis spec. “Red” en door Bowers en Stauffer als aparte soort beschreven, met name Melanochromis elastodema), die waarschijnlijk toevallig geïntroduceerd werd langs Likoma en daar nu op enkele plaatsen kan worden aangetroffen en Melanochromis cyaneorhabdos. Rijst de vraag waarom de twee eerste soorten, zoals trouwens de meeste Mbuna, een duidelijk kleurverschil vertonen tussen de geslachten en waarom Melanochromis cyaneorhabdos deze trend niet verderzet. Ad Konings veronderstelt dat de soort zich bij Maingano tracht te beschermen tegen de predatiedruk van Tyrannochromis nigriventer, die aldaar veelvuldig zou voorkomen. Hier leeft ook een geelgekleurde Mbuna, met name Pseudotropheus spec. “Ndumbi Gold”. Zowel de jongen, als mannetjes en vrouwtjes hebben bij deze een gele tot geelbruine kleur. Deze opvallende kleur zou wel eens het voorkeurvoedsel kunnen vormen van de gemelde rover. Mogelijk daarom hebben de verre voorouders van Melanochromis cyaneorhabdos zich zodanig aangepast in het milieu dat ze minder opvallen en beter aan de roofzucht van Tyrannochromis nigriventer ontkomen. Of deze hypothese van Ad Konings de enige sleutel is zullen we wel nooit te weten komen. In alle geval is het een goede en redelijke verklaring tot iemand met een meer aanvaardbare uitleg komt.
Sinds eind 1996 heb ik ook enkele importen van Melanochromis cyaneorhabdos gekocht. Ik wou eerst wildvangdieren schrijven, maar dat is lang niet zeker vermits ik weet hoeveel specimen op het bedrijf van Stuart Grant worden gekweekt. Afgezien daarvan zijn het mooi uitgekleurde dieren, met alle kenmerken van echte wildvang. Ik had voordien ook reeds enkele nakweekdieren in Duitsland aangeschaft, maar deze waren lang niet van dezelfde kwaliteit, om niet te zeggen al heel wat gedegenereerd. Als ik enkele raadgevingen zou mogen meegeven zijn het wel deze dat een cichlidenliefhebber bij aankoop van nakweekdieren er goed moet op letten dat alle jongen een zuivere kleur en tekening vertonen en dat men liefst van verschillende bronnen jonge dieren betrekt. Zo vermijdt men best inteelt en latere degeneratieverschijnselen.
De vier exemplaren Melanochromis cyaneorhabdos zijn ondergebracht in mijn groot Mbuna aquarium, tezamen met een aantal andere soorten uit de genera Pseudotropheus, Melanochromis, Petrotilapia, Cynotilapia en Labidochromis. De Melanochromis cyaneorhabdos-dieren zijn niet uitgesproken agressief, alhoewel één mannetje wel geregeld zijn donkerste territoriaal kleurenpatroon vertoont en de vrouwtjes aanbaltst. Tot op heden heb ik ook drie legsels verkregen van de twee vrouwtjes, telkens met een beperkt aantal nakomelingen, schommelend tussen 8 en 20 jongen. Dit zijn zeker geen maximale aantallen en vermoedelijk het gevolg van de nog jonge leeftijd van de vrouwtjes. Reeds na enkele weken vertonen de jonge dieren het typische kleed van de soort, een donkerblauwe grondkleur met lichtblauwe lengtestrepen.
Als je morgen bij een handelaar voorbijkomt en je ziet de dieren aangeboden onder de naam Melanochromis “Maingano”, dan mag je hem rustig de nieuwe soortnaam verklappen en vragen of hij de naam wil veranderen in Melanochromis cyaneorhabdos.