Ongeveer drie maanden geleden had ik het geluk van twaalf halfvolwassen exemplaren van de Chlamydogobius eremius, de woestijngrondel, te krijgen via de contacten van Andy Wattam. Ik denk dat de in het wild gevangen exemplaren afkomstig waren van ergens in de nabijheid van Alice Springs in de Northern Territory. Met nabijheid bedoel ik in een straal van een paar honderd kilometers. Toen ik ze kreeg zagen ze er allemaal hetzelfde uit, een vaal gevlekte bruine en grijze kleur, ongeveer 45 mm lang.
Woestijngrondels worden ongeveer 60 mm groot en zijn gewoonlijk gespikkeld bruin, grijs en olijfgroen van kleur. Het zijn bodemzwemmers die laag water verkiezen omdat ze daartoe genoodzaakt zijn. De kereltjes zijn geëvolueerd zonder zwemblaas en blijven de middenzone, ze zwemmen constant met hun kop naar boven. Vanaf het moment dat ze stoppen met zwemmen, zinken ze terug naar de bodem.
Verandering van kleur
Wanneer het mannetje Woestijngrondel besluit dat het tijd is om een partner te zoeken, zich te vestigen en een gezinnetje te beginnen, vind er een dramatische kleurverandering plaats. Ze veranderen van hun normale kleur tot een volledig olijfgroen dat overgaat naar geel op de kop. De kop wordt groter in proportie met de rest van het lichaam vergeleken met het vrouwtje. De borstvin, tweede rugvin, aars- en staartvin worden zwart, omzoomd met een smalle rand van fel wit. De voorste rugvin wordt donkerblauw en geel, omzoomd met een smal zwart randje. Picasso zelf zou het niet beter hebben gedaan als hij het kleurenschema ontworpen moest hebben. Het is echt een indrukwekkend zicht.
Waterwaarden
Waterwaarden zijn niet belangrijk, volgens Merrick en Schmidal’s boek ‘Australian freshwater Fishes’ kunnen ze overleven van gedistilleerd water tot zeewater. Ze verdragen temperaturen van 5 tot 41 °C en worden vaak gevonden in artesische bronnen en getijdenpoelen waar het water zo hard is dat je er bijna op kan lopen. Welk wezen dan ook dat zich thuis wil voelen in Centraal Australië moet zo sterk zijn.
De exemplaren die ik had zaten in een aquarium van 160 liter met gerijpt kraanwater, ongeveer vier dessertlepels zeezout en één lepel bitterzout. Het water had een temperatuur van 22°C en ze kregen stukjes regenworm, bevroren Artemia salina (pekelkreeftjes), erwten- en garnalenpuree, levende Daphnia magna en vlokvoer. Ze hebben een enorme eetlust voor hun grootte en groeien erg snel.
Voorbereiding
Stenen met ruimte onderin om grotten te vormen werden in het aquarium geplaatst en weldra begonnen enkele van de vissen, de mannetjes, van kleur te veranderen. De buikjes van de vrouwtjes begonnen te zwellen en de koppen van de mannetjes werden groter. Op een morgen vroeg, had één van de mannetjes zijn volle kleur bereikt en schoot in en uit zijn grot, terwijl hij de andere mannetjes weg jaagde. Wanneer een vrouwtje in de buurt kwam, probeerde hij haar in zijn grot te verleiden door zijn vinnen recht te zetten, met zijn volledig lichaam heen en weer te bewegen om vervolgens terug te zwemmen naar zijn grot in de hoop dat ze volgde.
Eieren
Na een paar dagen van dit gedrag, volgt één van de vrouwtjes hem tot in de grot en zwemt er rechtstreeks aan de andere kant weer uit. Jammer genoeg had ik de tijd niet om te blijven kijken. Na acht uur (normale periode doorgebracht op mijn werk) werd de steen opgetild en er hingen een stuk of 150 ovale eieren aan het plafond van de grot aan korte draadjes. Dit eerste broedsel werd nogal schimmelachtig en ik denk dat het wel onvruchtbaar moest geweest zijn.
Het tweede legsel werd bij het mannetje weggehaald na ongeveer zes dagen, toen de oogjes zichtbaar werden, en in een 15 liter aquarium geplaatst. Na ongeveer acht dagen begonnen ze uit te komen. Het heeft nog eens vijf dagen geduurd voordat elk ei bevrijd was van zijn bewoner. Het jongbroed was erg groot en eenvoudig te voeren. Ze namen azijnaaltjes en micro-aaltjes aan als eerste voer en aten al pekelkreeftjes binnen een week. Ze groeiden snel en leken altijd wel te zoeken naar iets anders om te eten.
Het mannetje dat het legsel bewaakt laat andere vrouwtjes toe om zijn grot binnen te komen en tot op de laatste keer dat ik gekeken heb onder zijn rots, had hij ongeveer 1000 eitjes verzameld, in alle verschillende stadia van de ontwikkeling.
Conclusie
Iedereen met een gezelschapsaquarium met ruimte voor een bodembewonende soort zou woestijngrondels moeten bijvoegen. Hun capriolen en sommige situaties waarin ze zichzelf kunnen verstrikken, zullen je blijven boeien. Ze zijn vreedzaam ten opzichte van andere vissoorten en de mannetjes die een grot bewaken achtervolgen alleen vissen die binnen een paar centimeters van hun thuis komen en zelfs dan achtervolgt hij ze maar voor een zeer korte afstand voordat hij zich terug naar zijn grot begeeft.
Noot: woestijngrondels zullen altijd een speciale plaats in mijn visrijke geheugen behouden. Ze zijn de eersten van bijna 1000 punten-waarde in vis die Julie en ik hebben gekweekt, en toch zal ik hen nooit vergeten. Ze verdienen beter dan volledig vergeten te worden door ‘Canberra’s Aquarist Community’. Voor de geïnteresseerden, THF magazine van augustus 1988 heeft een voortreffelijk artikel door Deborah en Rodney Ralph, respectievelijk voormalig penningmeester en voorzitter, met foto’s van Deborah van woestijngrondels in verscheidene stadia van hun leven.
Auteur: David Wilson; uit “Tank Talk” Canberra and District Aquarium Society
Bron: Aquarticles (Niet meer beschikbaar)
Vertaling: Vera Van Den Hende
Copyright Foto’s: Hristo Hristov, imagirlgeek