Pseudomugil gertrudae – Dwerg Regenboogvis
Pseudomugil gertrudae is een kleine zoetwatervis die uitgroeit tot een grootte van rond 30 mm en is endemisch in Australië en Nieuw-Guinea. Ze hebben een matig samengedrukt en langgestrekt lichaam, dat een halfdoorschijnende zilverblauwe kleur heeft, met soms een goudgele gloed. Ze hebben twee rugvinnen, zeer dicht bij elkaar, waarvan de eerste veel kleiner is dan de tweede. De uiteinden van de borstvinnen kunnen helder geel, oranje of oranjerood zijn, de andere vinnen vaak met een witte rand. De rug-, anaal- en staartvin kunnen helder tot wit, zilvergrijs of geel zijn met ronde of langwerpige donkere stippen verspreid over het geheel. Diverse rijen lichaamsschubben zijn zwart omrand en vormen een aantrekkelijk kantpatroon over het lichaam.
In het Nederlands worden ze ook wel Dwerg Regenboogvis genoemd.
Vrouwtjes hebben over het algemeen een hogere bouw dan de mannetjes, terwijl de volgroeide mannen grotere rug-, anaal en buikvinnen hebben, met verlengde filamenten aan de eerste rugvin en aan de buikvinnen. Mannetjes vertonen ook een meer uitgesproken stippenpatroon op het lichaam en de vinnen.
Eerstbeschrijving door Weber, 1911
Herkomst
Deze soort kan een onregelmatige verspreiding hebben en als zodanig is er een aanzienlijke variatie tussen de verschillende populaties in zowel kleur en lichaamsgrootte, als in grootte en vorm van de vinnen.
De vorm uit Weipa is een van de meest indrukwekkende vormen en kan gevonden worden in de moerassen van Melaleuca langs we weg die de stad in leidt. Een gelijkende vorm kan gevonden worden in de Pappan Creek die uitmondt in de Mission River. De vormen die kenmerkend zijn voor die welke gevonden worden aan de top van Cape York in gebieden als de Jardine River (en de bijbehorende moerassen en Burster Creek hebben grote ronde vinnen en vele kleine stippen. In Arnhem Land komt een fraaie vorm met gouden lichaamskleuren voor in Goanna Lagoon, terwijl niet ver daar vandaan in de Giddy River de vissen grotere vinnen hebben met grotere stippen, maar weer geen gouden lichaamskleur. Exemplaren die werden verzameld in het Darwin-gebied hebben kenmerkende oranje borstvinnen. Er zijn vele andere vormen van dit mooie kleine visje en nieuwe worden met enige regelmaat ontdekt. Pseudomugil gertrudae van de Aru-eilanden zijn groter en hebben over het geheel een gouden kleur (vinnen en lichaam). Tot dusverre is er geen onderzoek gepubliceerd naar de genetische of fysieke kenmerken van de verschillende populaties.
Pseudomugil gertrudae lijkt erg op de endemische soort uit Nieuw-Guinea, Pseudomugil paskai. Beide soorten worden gekenmerkt door rijen van permanente stippen die de vinnen bedekken Het enige verschil bestaat uit de kleur en de vorm van de vinnen. Pseudomugil gertrudae zijn aanvankelijk gevangen op het eiland Terangan (een van de Aru-eilanden), dat direct zuidelijk van het Vogelkop schiereiland in westelijk Nieuw-Guinea ligt. Ze zijn beschreven door Max Wilhelm Carl Weber, Professor in de Zoölogie aan de Universiteit van Amsterdam in 1911 en “gertrudae” genoemd naar de echtgenote van Dr. Hugo Merton, een Duitse natuuronderzoeker die over de Aru-eilanden reisde tussen oktober 1907 en augustus 1908.
Verspreiding en leefgebied
In Australië is Pseudomugil gertrudae gevonden op verspreide locaties in riviersystemen die naar de Timorzee en de Golf van Carpentaria stromen – van Darwin over Kakadu en Arnhem Land tot het schiereiland Cape York, inclusief de eilanden Bathurst, Melville en Groote Eylandt en enkele van de eilanden in de Straat van Torres. Ze zijn wijd verbreid over het schiereiland Cape York, zich uitstrekkend in de oostelijke kustvlaktes tot rond de omgeving van Innisfail en Tully. Het bekende Nieuw-Guinese verspreidingsgebied omvat ook de Aru eilanden, de Pahoturi, Fly en Bensbach (Torassi) riviersystemen.. Ze komen waarschijnlijk ook elders voor langs de zuidelijke kust van Nieuw-Guinea, waar maar een geschikt leefgebied aanwezig is.
Het bekende verspreidingsgebied binnen Australië omvat de stroomgebieden van de Adelaide, Alligator, Blyth, Buckingham, Cadell, Cato, Daly, Finniss, Liverpool, en de Moyle rivier in het Northern Territory; inclusief de kleinere stroomgebieden rond Darwin. In Queensland worden ze gevonden in de Barron, Coen, Dulhunty, Embley, Endeavour, Jacky Jacky, Jardine, Johnstone, McIvor, Moresby, Mulgrave, Murray, Olive, Russell, Tully en Wenlock rivier en in de kleinere stroompjes langs de kust. Ze zijn ook gevonden in voedselarme meertjes in de zandduinen in de omgeving van Cape Flattery en Shelburne Bay.
Pseudomugil gertrudae wordt gevonden in kleine kreken, lagunes, billabongs, moerasgebieden and stroompjes in het regenwoud, vaak met dichte watervegetatie, afval van hout en afgevallen bladeren. Ze worden vrijwel uitsluitend gevonden in begroeide lagunes en “zwartwater” met helder water waar men ze in het ondiepe water langs de oevers kan zien zwemmen. Drijvende soorten waterplanten of in de bodem gewortelde omhoog groeiende planten met drijvende bladeren komen voor in de meeste, als niet alle natuurlijke leefgebieden. De bodem bestaat gewoonlijk uit modder of slib en er is een overvloed aan waterplanten die naar de oppervlakte groeien nabij de oevers. Soms groeien er ook waterplanten in het diepere water in het midden. Lagunes hebben vaak een dikke laag van afgevallen bladeren langs de oevers. Ze worden zelden gevonden in troebele lagunes, zelfs wanneer daar overvloedig waterplanten aanwezig zijn.
Het water in sommige leefgebieden is vaak intens gekleurd door humuszuren die afgegeven wordt door rottende vegetatie. Deze “zwartwater” leefgebieden zijn doorgaans zuur, met pH-niveaus van 3.9 tot 6.8, ze hebben een lage geleidbaarheid (opgeloste ionen) en ze variëren in opgeloste organische stof, chemische samenstelling en kleur. Alkaliniteit en hardheid zijn erg laag. Factoren die aan deze variatie bijdragen zijn ouderdom, formatie, slecht doorlatende lagen en veen, nabijheid tot de zee, omringende vegetatie en de mate waarin afgevallen blad zich ophoopt en vergaat in het water.
Waterwaardes
De levensomstandigheden kunnen dus aanzienlijk variëren en Pseudomugil gertrudae zijn verkregen uit natuurlijke leefgebieden binnen de volgende bandbreedte van waterwaarden:
Temperatuur: 12~34° Celsius
pH 3.68~9.4
Geleidbaarheid: 12~646 µS/cm
Hardheid 0~320 ppm
Alkaliniteit 2~180 ppm
In het aquarium proberen we de vissen een omgeving te bieden waarin ze zich zo comfortabel mogelijk voelen. De uiterste grenzen van de temperaturen zijn dan niet ideaal. Wat temperatuur betreft zou ik het aquarium houden tussen de 21 en 28 graden Celsius.
Auteur
Adrian R. Tapin – Home of the Rainbowfish
Copyright foto’s
Neil armstrong
Gunther Schmida
Leo O’Reilly
Dave Wilson
Vertaling
Literatuur
Allen G. R. (1980). A Generic Classification of the Rainbowfishes (Family Melanotaeniidae). Records of the Western Australian Museum 8 (3): 449-490.
Allen, G.R. (1989). Freshwater fishes of Australia. T.F.H. Publications, Inc., Neptune City, New Jersey.
Allen, G.R. (1991). Field guide to the freshwater fishes of New Guinea. Christensen Research Institute, Madang, Papua New Guinea.
Allen, G.R., S.H. Midgley en M. Allen (2002). Field guide to the freshwater fishes of Australia. Western Australian Museum, Perth, Western Australia.
Merrick, J. R., en G. E. Schmida (1984). Australian freshwater fishes: biology and management. Griffin Press, Netley, South Australia.
Saeed B., W. Ivantsoff, en G. R. Allen (1989). Taxonomic revision of the family Pseudomugilidae (Order Atheriniformes). Australian Journal of Marine and Freshwater Research 40: 719-787.
Weber, M. (1911). Die Fische der Aru- und Kei-Inseln. Ein Beitrag zur Zoolographie dieser Inseln. Abhandlungen der Senckenbergischen Naturforschenden Gesellschaft Frankfurt-a.-M. 34: 1-49, Pls. 1-2.
Yearsley, G. K., Last, P. R., en Hoese, D. F. (2006). Standard Names of Australian Fishes. CSIRO Marine and Atmospheric Research, Australia.