Melanotaenia splendida inornata

De Melanotaenia inornata heeft een lange weg afgelegd qua naamgeving. Deze fraaie regenboogvis komt voor in veel verschillende kleuren en vormen wat de herkenning niet makkelijk maakt.

()

Melanotaenia splendida inornata

Melanotaenia splendida subsp. inornata werd door Castelnau in 1875 voor het eerst beschreven als Aida inornata. Gedurende de vijftiger en zestiger jaren waren ze zeer populair bij de houders van inlandse vissen in Australië. Toen stonden ze wetenschappelijk bekend als Aidapora carteri en algemeen bekend als “Carter’s Sunfish.” Ze werden pas bekend in de internationale hobby in het midden van de zeventiger jaren, toen ze werden getoond in het Berlijns Aquarium. Op dat moment waren ze bekend als Melanotaenia maculata (Allen, 1978). Gerald Allens revisie van de familie der Melanotaeniidae in 1980 plaatst hen onder hun huidige naam.

De verschillende ondersoorten van Melanotaenia splendida zijn niet gemakkelijk van elkaar te onderscheiden, omdat ze een grote variatie vertonen in kleuren en tekening. De voornaamste visuele verschillen zijn de lichaamshoogte en het kleurpatroon, dat variabel is afhankelijk van de vindplaats en natuurlijke omgeving. Tegelijkertijd varieert de lichaamsvorm binnen elke ondersoort en lijkt te zijn gerelateerd aan de omstandigheden in het leefgebied, wat een juiste identificatie soms moeilijk kan maken. Mannetjes en vrouwtjes hebben gewoonlijk verschillende kleuren en dit geeft extra moeilijkheden bij het herkennen van de soorten.

De variatie in de kleuren van regenboogvissen is altijd een bron van verwarring geweest voor zowel aquarianen als taxonomen die hun levensgeschiedenis bestuderen. Populaties van bijna elk stroomgebied die ze bewonen hebben hun eigen kenmerkende lichaamskleur en tekening. De kleur lijkt ook te variëren van populatie tot populatie alsook binnen een populatie, in het bijzonder gedurende de verschillende fasen van hun leven. Deze variatie in kleur is gerelateerd aan leeftijd, geslacht, stress, omstandigheden in het leefgebied en tijd van paaien.

De geografische verspreiding is een grote hulp; als je weet waar ze werden gevangen kun je ze meestal betrouwbaar identificeren. Als gevolg daarvan gebruiken liefhebbers van regenboogvissen soortnamen die gewoonlijk zijn gebaseerd op de vindplaats van elke soort om elke variëteit te onderscheiden. Wanneer vindplaatsen moeten worden aangegeven, wordt dit meestal gedaan door de toevoeging van een soort identificatie van de vindplaats tussen haakjes achter de soortnaam, bijvoorbeeld Melanotaenia splendida subsp. inornata (Flying Fox Creek).

Of Melanotaenia splendida inornata wel of niet een echte eigen ondersoort is, is onderwerp van een voortdurend debat. Al sinds Carolus Linnaeus in het midden van de achttiende eeuw de grondslag legde voor het moderne systeem voor het classificeren van soorten, verschillen taxonomen van mening over wat precies soorten en ondersoorten zijn. In het algemeen evolueren vissen tot verschillende soorten en ondersoorten nadat ze geografisch gescheiden raken van anderen, zich aanpassen aan hun verschillende omgevingen en door de tijd heen veranderen via het proces van natuurlijke selectie. Geografische populaties van Melanotaenia splendida zijn misschien al duizenden jaren van elkaar gescheiden. Ze hebben geleidelijk lichamelijke aanpassingen geëvolueerd als gevolg van hun leefomgeving. Sommige biologen classificeren Melanotaenia splendida subsp. inornata als een aparte ondersoort, omdat ze zichtbaar verschillend zijn. Anderen zeggen dat ze genetisch hetzelfde zijn als andere ondersoorten van Melanotaenia splendida en alleen verschillen als gevolg van de omstandigheden in de omgeving.

In het algemeen is de lichaamskleur olijfkleurig tot geelachtig met een witte borst. De schubben op de zijden van het lichaam hebben een paarsachtige gloed. De middenstreep is diep geel aan de voorzijde en blauwachtig groen of bruinachtig groen op de staartwortel. Andere lichaamsstrepen zijn geel of rood. Er is een oranje of gele vlek op het kieuwdeksel. Rug-, staart- en aarsvinnen zijn rood en geel geblokt, of oranjegeel met helder rode stippen op de membranen, met een zwakke zwarte rand.

Verspreiding en leefgebied

Melanotaenia splendida inornata bewoont de stroomgebieden van Northern Territory en Queensland, die uitstromen naar de Arafura-zee en de Golf van Carpentaria – van Darwin tot het Cape-York-schiereiland, doorlopend langs de oostkust naar beneden tot rondom de Lockhart River en Stewart River. De Adelaide River is het meest westelijk dat Melanotaenia splendida inornata is waargenomen. Ze worden vaak gevonden in het gezelschap van andere soorten regenboogvissen.

Melanotaenia splendida inornata zijn tropische vissen en worden gevonden in bijna elk soort zoetwater-leefgebied, van langzaam stromende beken, moerassen in vochtige gebieden, lagunes tot helder stromende rivieren. Ze worden meestal gevonden in wateren met gemiddeld dichte vegetatie. Van regenboogvissen wordt vaak gemeld dat ze tamelijk tolerant zijn voor zout water. Er zijn echter weinig waarnemingen van Melanotaenia-soorten in zout water.

Een temperatuurvariatie van 10 tot 40 °C, een pH van 4,6 tot 8,5 en een geleidbaarheid van 2 tot 220 mS zijn allemaal waargenomen in hun natuurlijk milieu. Deze grote variatie van watersamenstelling komt overeen met de grote verspreiding van de soort. De overlevingskansen van Melanotaenia splendida inornata nemen echter sterk af als de watertemperatuur hoog is en ze gaan vaak dood bij temperaturen boven 36 °C. Zulke stijgingen van temperatuur zijn algemeen in de tropische Australische wateren gedurende het late droge seizoen.

Biologie en ecologie

Melanotaenia splendida inornata kan een maximale lengte bereiken van 12 cm, maar gewoonlijk minder dan 9 cm, met een lichaamshoogte van 6 tot 8 cm. Mannetjes zijn helderder gekleurd, groter en veel hoger van lichaam dan vrouwtjes. Over het algemeen kunnen de grotere mannetjes worden herkend aan de verlenging van de achterste vinstralen in de tweede rugvin en de aarsvin. Vrouwtjes en jonge vissen hebben een eenvoudig zilveren lichaam en vinnen die ofwel doorzichtig zijn ofwel slechts zwak zijn gekleurd ten opzichte van de meer heldere kleuren van mannetjes.

Het hoofdbestanddeel van hun dieet is algen, waterinsecten, landinsecten en kleine kreeftachtigen. Het algengedeelte bestaat vooral uit groene draadvormige soorten. Diverse waterinsecten worden gegeten; de voornaamste herkenbare soorten waren muggenlarven en -poppen en kevers. De voornaamste landinsecten waren mieren en de voornaamste kleine kreeftachtigen watervlooien. Sporen van waterplanten, wormen, slakken, spinnen, grotere kreeftachtigen, vis, landplanten, organisch afval en inorganisch materiaal werden ook gevonden in de magen. In de poelen en stroomversnellingen die tijdens het natte seizoen in het afwateringsgebied ontstaan, voeden ze zich hoofdzakelijk met insecten van buiten het water zoals vliegen en mieren. Melanotaenia splendida inornata kan dus worden geclassificeerd als een allesetende roofvis die alles eet wat er beschikbaar is in de wateren.

Melanotaenia splendida inornata zwemmen volgens waarnemingen stroomopwaarts aan het begin van het paaiseizoen, wat overeenkomt met het op gang komen van de waterstroming na het droge seizoen. Ze paaien gedurende een langere periode aan het begin van het natte seizoen, en hun geslachtsklieren ontwikkelen zich voor het paaiseizoen van het volgende jaar gedurende het late natte / vroege droge seizoen. In een aantal onderzochte geslachtsklieren varieerde het aantal eieren van 70 tot 370. Jonge vissen worden het hele jaar door gevonden, wat er op lijkt te wijzen dat deze soort gedurende het hele jaar paait. Maar alhoewel jonge vissen het hele jaar aanwezig zijn, paait deze soort vooral aan het begin van het natte seizoen. Het lijkt er op dat ze zich in het hele stroomgebied voortplanten en een klein aantal, relatief grotere eieren afzetten per keer; deze zitten vast aan waterplanten met dunne draden van het eiomhulsel.

Onder aquariumomstandigheden vindt de balts meestal plaats in de morgen en kan tot een uur duren voordat het afzetten begint. Tijdens deze periode worden de kleuren van beide geslachten intenser maar minder bij het vrouwtje. Bij mannetjes worden de randen van de vinnen en het blokpatroon van de staart- en rugvin zwart. De nek kan zwart worden bij sommige maar niet bij alle vissen. De middenstreep is duidelijk aanwezig, lopend van de aanzet van de borstvin tot de staartwortel. Bij de staart verschijnen twee kortere donkere strepen onder en boven de middenstreep. De normale oranjegele lengtestrepen worden intenser van kleur bij beide geslachten. De mannetjes hebben een iriserende paarse gloed als het licht er op valt. Het kieuwdeksel heeft een stralende rode kleur bij beide geslachten. De borstvinnen krijgen geen kleur bij mannetjes of vrouwtjes. Bij de vrouwtjes wordt de middenstreep donkerder voorafgaand aan het afzetten, maar de streep is niet zo lang als bij de mannetjes. Het blokpatroon van de tweede rugvin wordt duidelijker en de kleur van alle vinnen wordt donkerder behalve van de borstvinnen.

Jagen volgt onmiddellijk op de verandering in kleur. De mannetjes jagen de vrouwtjes achterna, zwemmen onder ze en strijken over hun buikstreek met rechtopstaande rugvin of stoten in de buikstreek of rondom de borstvinnen. De mannetjes sidderen vaak als ze onder de vrouwtjes zwemmen. Ze vertonen hun uitgespreide vinnen terwijl ze naast of haaks voor de vrouwtjes zwemmen. Gedurende het jagen voor het afzetten en de balts kunnen de mannetjes tamelijk agressief worden en de vrouwtjes bijten als deze geen interesse tonen in de balts. In de laatste fase van het baltsgedrag zwemt het paar met de lichamen zij aan zij, stijgend en dalend en blijven dan op een plaats waarbij de koppen elkaar raken en hun lichamen snel trillen. Eieren en sperma worden dan afgezet tussen de planten of in een afzetmedium. Het overleven van de eieren wordt vaak bedreigd door eierroof door de ouders gedurende en na het paaien.

Opmerkingen

Melanotaenia splendida inornata blijkt gevoelig te zijn voor koper; de helft van de exemplaren stierf bij koperconcentraties tussen 120 en 200 microgram per liter. “Epizootic Ulcerative Syndrome” of ‘rode-zweren-ziekte’ is waargenomen bij Melanotaenia splendida inornata van verschillende stroomgebieden in Northern Territory. Deze ziekte is vaak fataal voor jonge vissen.

Literatuur

Allen, G.R. 1978. Chasing Rainbows. Tropical Fish Hobbyist, 26 (April): 89-98.

Allen, G.R. 1978. The Rainbowfishes of northwestern Australia. (Family Melanotaeniidae). Tropical Fish Hobbyist 26 (April): 91-102.

Allen G. R. (1980). A Generic Classification of the Rainbowfishes (Family Melanotaeniidae). Records of the Western Australian Museum 8 (3): 449-490.

Allen, G. R., S. H. Midgley and Melanotaenia Allen. (2002). Freshwater Fishes of Australia. Western Australian Museum.

Beumer, J. P. (1979). Reproductive cycles of two Australian freshwater fishes, the spangled perch, Therapon unicolor Gunther, 1895 and the east Queensland rainbowfish Nematocentris splendida Peters 1866. Journal of Fish Biology 15: 111-34.

Bishop, K. A., S. A. Allen, D. A. Pollard and Melanotaenia G. Cook (2001). Ecological studies on the freshwater fishes of the Alligator Rivers Region, Northern Territory; Autecology. Supervising Scientist Report 145, Supervising Scientists, Darwin.

Castelnau, F. L. (1875). Researches on the fishes of Australia. Philadelphia Centennial Expedition of 1876. Intercolonial Exhibition Essays, 1875-6. Researches on the fishes of Australia No. 2: 1-52.

Crowley, L.E.L.M., and W. Ivantsoff (l982). Reproduction and early stages of development in two species of Australian rainbowfishes Melanotaenia nigrans (Richardson) and Melanotaenia splendida inornata (Castelnau). Australian Zoology 21(1):85-95.

Ivantsoff, W., L.E.L.Melanotaenia Crowley, E. Howe and G. Semple (1988). Biology and early development of eight fish species from the Alligator Rivers Region. Technical memorandum 22, Supervising Scientist for the Alligator Rivers Region, AGPS, Canberra.

Pearce, Melanotaenia (1990). Red Spot. Fishnote. 1/5/1990. NT Department of Primary Industries and Fisheries.

Skidmore, J. F. and Firth, I. C. (1983). Prediction of the toxicity of heavy metals to Australian aquatic animals. Paper 63 in Environmental Protection in the Alligator Rivers Region. A scientific workshop held at Jabiru, NT, 17-20 May. Supervising Scientist for the Alligator Rivers Region.

Auteur

Adrian R. Tappin – Home of the Rainbowfish

Vertaling

Eric van de Meerakker

Copyright foto’s

Gunther Schmida
Neil Armstrong

Hoe nuttig was dit bericht?

Klik op een ster om deze te beoordelen!

Gemiddelde waardering / 5. Stemtelling:

Tot nu toe geen stemmen! Wees de eerste die dit bericht waardeert.

Het spijt ons dat dit bericht niet nuttig voor je was!

Laten we dit bericht verbeteren!

Vertel ons hoe we dit bericht kunnen verbeteren?

Extra informatie

Familie

Geslacht