Melanotaenia maccullochi – McCulloch’s Regenboogvis – Ogilby 1915
Melanotaenia maccullochi werden aanvankelijk verzameld in 1915 uit de Barron River, landinwaarts vanaf Cairns, Noord Queensland, en wetenschappelijk beschreven door JD Ogilby als Melanotaenia maccullochi. Ze werden vernoemd naar de ichtyoloog, Allan R. McCulloch (1885-1925). Daarom wordt het volgens erkende nomenclatuur regels uitgesproken als McCulloch – ie , niet mac – cul – lo’kee.
Melanotaenia maccullochi is een van de regenboogvissoorten die over zijn grote verspreidingsgebied er verschillend uitziet. In het noorden van Queensland worden verschillende geografisch geïsoleerde populaties gevonden. Er zijn verschillende kleurvarianten bekend, die variatie uit zich door verschil in de intensiteit van de donkere strepen op het lichaam en markeringen op de rug-en anaalvin evenals verschillen in de kleur van de ‘paai’ streep op de nek van mannen. Deze gekleurde nek wordt aan en uit “geflitst” tijdens de paai-activiteiten en kan wit, geel, oranje of rood worden.
Verschillen tussen de diverse populaties zijn groot en ik zou niet verbaasd zijn als ze op een later tijdstip in verschillende soorten worden gescheiden. Daarom is het voor de serieuze regenboogvis kweker heel belangrijk om elke afzonderlijke populatie in gevangenschap apart te houden.
Melanotaenia maccullochi – Wallabee Creek |
Mannelijke exemplaren van de variëteit gevonden tussen Cairns en Innisfail worden gemakkelijk herkend aan de zilver-witte of gelige lichaamskleur en 6-8 rood-bruine strepen op de flanken. De rug-en anaal vinnen zijn oranje-rood met een zwarte streep langs het lichaam. De staartvin heeft een oranje-rood gekleurde waaier. Vrouwen zijn veel minder kleurrijk, hoewel sommige een hint van de kleur van de mannen vertonen. Vrouwtjes van deze soort hebben de neiging om groter te groeien en hoger te worden dan mannen.
De variatie gevonden in de het afwateringssysteem van de Jardine River worden gekenmerkt door een reeks fijne zwarte strepen op de flanken, en een zwarte band met een geelachtig-witte rand op de rug en anaal vinnen. Bij de vrouwen zijn de strepen over het algemeen minder geprononceerd. Ze zijn ook een stuk kleiner dan de andere varianten, zowel in lengte en lichaamshoogte. De populatie van het laatste gebied is vergelijkbaar met die welke voorkomen in de zuidwestelijke laaglanden van Papoea-Nieuw-Guinea. De variëteiten gevonden ten noorden van Cairns, maar ten zuiden van de Jardine rivier zijn tussenvormen. Echter, het streeppatroon is duidelijk en ze tonen niet de oranje-rode verkleuring. Een ongewone blauw gekleurde variant is verzameld in de Hope Vale regio; een afgelegen streek ligt 46 kilometer ten noorden van Cooktown.
In 1988 werd een nieuwe kleur variant gevangen afkomstig van een kleine ondiepe beek, bekend als Burton Creek. Burton Creek is een bron gevoede zijrivier in het Finniss stroomgebied. Deze variëteit heeft doorzichtig tot gelige rug en anaal vinnen met blauwachtige randen boven een zwarte band. De lichaamskleur is zilver tot geelachtig met een donkere mid-laterale streep en groeit tot een veel kleiner formaat dan de andere varianten. Meer recent (2007) werd een populatie gevonden in Tolmer Creek, een zijrivier van de Reynolds rivier in de Northern Territory. Deze zijn vergelijkbaar met de Burton Creek populatie.
Verspreiding en Leefomgeving
Melanotaenia maccullochi komt voor in een aantal geïsoleerde populaties in het zuiden van Nieuw-Guinea en het noorden van Australië. In Australië zijn verschillende geïsoleerde populaties bekend in Queensland en de Northern Territory. De verspreiding in Queensland omvat de kustvlakten tussen Cairns en Innisfail. In deze regio zijn ze gevangen uit de Barron, Mulgrave (Behana Creek), Russell (Harvey Creek), Johnstone en Moresby Rivieren, Maria Creek, de Hull en Murray / Tylly Rivieren. Ze zijn ook gevonden bij de Daintree Rivier naar het noorden via Cooktown naar de McIvor rivier en de beken in de Hope Vale regio (Black Creek). Een ander gebied waar ze zijn gevonden, is Cape York schiereiland, voornamelijk in de Jardine rivier en haar zijrivieren. Ze komen ook voor bij Kaap Flattery en de Olive rivier en waarschijnlijk komen ze ook elders voor, langs de oostkust van het schiereiland Cape York waar maar een geschikt habitat is. Kleine geïsoleerde populaties zijn ook gevonden op twee locaties in de Northern Territory. De bekende Nieuw-Guinea distributie omvat de middelste in onderste delen van de Fly River westwaarts naar de Bensbach Rivier.
In het wild zijn populaties nog steeds overvloedig aanwezig in Nieuw-Guinea en Kaap York schiereiland, maar de meer zuidelijke populaties langs de kust van Queensland zijn kleiner geworden als gevolg van vernietiging van de leefomgeving. De grootschalige ontwikkeling van kustvlakten heeft bijgedragen tot de ondergang van deze soort. Hun verspreiding is nu beperkt tot relatief weinig locaties ver van elkaar verspreid en ze zijn lange tijd afwezig geweest in de Barron River, de locatie waar ze voor het eerst werden gevangen. De Murray rivier en haar uiterwaarden vertegenwoordigen het resterende leefgebied van de Cairns kleurvorm.
Melanotaenia maccullochi zijn over het algemeen te vinden in laagland moerassen en kleine stroompjes, meestal in heldere, matig stromende beken, grassige watterrijke moerassen en door tannine gekleurde vijvers in zandige kust uiterwaarden. Vaak met overvloedige schuilplaatsen in de vorm van stammen of waterplanten. Het water in deze natuurlijke leefomgevingen is meestal zeer zacht en vaak door tannine gekleurd (red: theekleurig). Een temperatuur van 19 ~ 32 ° C en pH-waarden van 5.5 ~ 7.0 zijn in hun natuurlijke leefomgeving genoteerd.
Biologie
Er is zeer weinig bekend over de biologie van deze soort in hun natuurlijke omgeving. De meeste informatie is voornamelijk gebaseerd op observaties in het aquarium. Zij kunnen een maximale grootte bereiken van 6 centimeter, maar blijven meestal kleiner dan 4 centimter. Melanotaenia maccullochi zijn waarschijnlijk geen seizoens broeders, ze kweken voortdurend met tussenpozen gedurende het hele jaar. Echter, een piek in de reproductie activiteit ligt meestal tijdens het begin van het natte seizoen, van oktober tot december. Het broedseizoen moet samenvallen met de grootst mogelijke hoeveelheid bescherming van de eieren en voedsel en onderdak voor de pas uitgekomen jongen. Er is een sterk seksueel dimorfisme aanwezig bij deze soort, waarbij mannetjes meestal feller gekleurd zijn. Voor het paaien, is bij de mannetjes een heldere paaistreep duidelijk zichtbaar. Het loopt van het puntje van de bek tot de eerste rugvin op rugoppervlak van de vis. Vrouwen produceren meerdere dagen na elkaar tussen de 20 ~ 30 eieren per dag. Eieren zijn door zelfklevende draden vastgemaakt aan een reeks onderwater structuren, met inbegrip van grind substraten, houtachtig puin, wortel massa’s, waterplanten en oevervegetatie, die hen verbergen voor roofdieren. De eieren zijn vrij groot (1,5 ± 0,5 mm in diameter), en licht amber tot geelachtig van kleur.
De eieren staan echter bloot aan verdroging als het water daalt of verspreiding als er een overstroming is. Het duurt ongeveer 8 ~ 9 dagen bij 28 ° C voor het eerste jong verschijnt. Larven bereiken bij 60 dagen een lengte van ongeveer 12 mm en 2.5 ~ 3.0 cm in vijf maanden, dan zijn ze ook seksueel volwassen. Melanotaenia maccullochi is een opportunistische omnivoor. De belangrijkste voedingsmiddelen zijn in het water levende insecten, algen en landinsecten. Hun dieet varieert met de leefomgeving waarin ze leven.
Opmerkingen
Melanotaenia maccullochi is een van de kleinere regenboogvissoorten en zijn al vele jaren populaire aquariumvissen. Ze werden het eerst geïntroduceerd op de internationale aquarium hobby in 1934, toen Amandus Rudel, een van de oprichters van de Aquarium & Terrarium Vereniging van Queensland, 12 exemplaren naar Fritz Mayer in Hamburg, Duitsland, verzond, die door door hem in de buurt van Cairns waren gevangen. Vier kwamen levend aan, waaruit zich 2 paren ontwikkelden. Ze waren een van de meest populaire aquariumvissen uit Australië. In de Duitse aquarium tijdschrift “Wochenschrift für Aquarien und Terrarienkunde” mei 1935, gaf Fritz Mayer het eerste verslag van hun broeden, dat werd vertaald en uitgewerkt door: FH Stoye in Innes “The Aquarium” in december 1936.
“Door mijn correspondentie met vrienden in alle delen van de wereld, ben ik in staat geweest om ze opnieuw in te voeren. Op deze manier raakte ik bevriend met de heer A. Rudel uit Brisbane, Australië, die mij mij in december 1934 meldde , dat hij me twaalf Melanotaenia mccullochi zou sturen, door hem gevangen in de buurt van Cairns in het noordoosten van Australië. Vier kwamen levend aan en hieruit ontstonden 2 paren. ~ Fritz Mayer, Hamburg (1935).”
Auteur
Adrian R. Tappin – Home of the Rainbowfish
Copyright foto’s
Gunther Schmida
Vertaling
John de Lange
Literatuur
Allen, G.R. (1989). Freshwater fishes of Australia. T.F.H. Publications, Inc., Neptune City, New Jersey.
Allen, G.R., S.H. Midgley and M. Allen (2002). Field guide to the freshwater fishes of Australia. Western Australian Museum, Perth, Western Australia.
Ogilby, J. D. (1915). On some new or little-known Australian fishes. Memoirs of the Queensland Museum 3: 117-129, Pls. 29-30.