Lepidiolamprologus kendalli
De Lepidiolamprologus kendalli is in 1977 beschreven door Poll en Steward. Hij is vernoemd naar R.L. Kendall. De genusnaam Lepidio verwijst naar de iriserende schubben.
In 1978 beschreef Staeck de Lepidiolamprologus nkambae. De wetenschappers zijn er nog niet over uit of dit een plaatselijke variant of een zelfstandige soort moet zijn. Er zouden wat verschillen in het DNA zitten maar wellicht onvoldoende om ze een zelfstandige soort te laten zijn. In de tussentijd is Lepidiolamprologus nkambae tot synoniem verworden.
Beschrijving
Wat direct opvalt is de langwerpige torpedovorm. Als ze volwassen zijn dan zijn ook de tanden duidelijk zichtbaar. Je kunt je er niet in vergissen: Dit is een jager!
De mannen bereiken een lengte van zo’n 20 centimeter en de vrouwen worden ongeveer 16 à 17 centimeter lang.
De grondkleur is donderbruin met op de flanken, vanaf het kieuwdeksel tot aan de staart, vier onregelmatige geel/witte banden. De kop, staart, rug en anaalvin vertonen een onregelmatig wit/geel en bruin vlekkenpatroon. De kop krijgt een blauw iriserende kleur. Het verschil tussen de mannen en vrouwen is niet te zien. Alleen door de vis uit het water te halen en de genitaal papil te bestuderen zou je het verschil kunnen zien.
Ze worden vaak solitair gehouden, onderling zijn ze ronduit agressief. Het ontbreken van een duidelijk verschil tussen de sexes maakt het niet makkelijker om een koppel te vormen. Als er eenmaal een koppel is gevormd blijven ze onafscheidelijk van elkaar. Hebben ze toch eens ruzie dan mijden ze elkaar gewoon een paar dagen waarna ze elkaar weer opzoeken. Soortgenoten zijn voor het koppel niet veilig en moeten worden verwijderd. Ze hebben, buiten het broeden om, niet echt een territorium. Ze kiezen gewoon een plek om te gaan liggen daar waar het ze op dat moment het beste uikomt. Zelfs territorium vormende soorten laten de Lepidiolamprologus kendalli toe om ruzie te voorkomen.
Biotoop
De Lepidiolamprologus nkambae kan worden gevonden in het Tanganyika meer van Nkamba Bay tot aan Kala, Tanzania. De Lepidiolamprologus kendalli komt voor langs de zuid kust van het meer.
Ze leven op een diepte van 0 tot 45 meter, altijd rond rotsen en modderige bodem. Ze leven daar voornamelijk solitair of in paren.
Dieet
In het wild zijn het echte jagers. Ze wachten doorgaans rustig af om dan met een snelle beweging toe te slaan. Ze staan er echter om bekend ook hun prooi te achtervolgen en ze naar het oppervlak te drijven. Hierbij kan hun prooi boven het water uitspringen, gevolgd door de Lepidiolamprologus kendalli.
In het aquarium kunnen ze gevoerd worden met alle grotere soorten levend en diepvriesvoer. Ook droogvoer wordt geaccepteerd. Wil je ze echt een plezier doen, geef ze dan een paar kleine (voer)visjes.
Het Aquarium
De Lepidiolamprologus kendalli kan een centimeter of 20 lang worden. Ze hebben dus ook een groot aquarium nodig, vanaf zo’n 200 centimeter lang. De kendali is op zich een rustige vis die echter met een snelle uitval achter prooi of soortgenoten aan gaat. Hierbij jaagt hij ze naar het oppervlak. Zorg dus dat het aquarium voorzien is van een goed sluitend deksel. Zelfs de kleinste gaatjes moeten worden afgesloten om te voorkomen dat er vissen naast het aquarium te recht komen.
Het aquarium moet verder ingericht worden zoals de meeste Tanganyika aquariums: dus met een zand bodem en voldoende rotsen. De Lepidiolamprologus kendalli is een echte jager. De rotsen kunnen bescherming bieden aan prooi en het vrouwtje, inden het je lukt om een paartje in het aquarium te laten vormen.
Kweek Aquarium en Conditioneren
De Lepidiolamprologus kendalli kan gewoon gekweekt worden in een gemengd aquarium. Ze geven er de voorkeur aan om de eieren af te zetten in een donker afgesloten hol. Om het paartje zover te krijgen dat ze gaan afzetten moet in ieder geval levend of diepvriesvoer zoals mysis of artemia worden gevoerd. Deze jager heeft overigens altijd vleesachtig voer nodig.
Zodra het koppel klaar is om te gaan paaien, zoeken ze een donker afgesloten hol. Als er teveel ruimte tussen de rotsen zit, kun je ze een handje helpen door een aardewerken pot in het aquarium te plaaten. Maak hiervoor een gat in de zijkant waar de man net doorheen past. De afgesloten pot geeft ze een extra gevoel van veiligheid waardoor ze makkelijker tot afzetten overgaan.
Het Afzetten
Zodra het Lepidiolamprologus kendalli koppel zich op zijn gemak voelt zullen ze geregeld eieren afzetten in het hol. De legsels bestaan doorgaans uit zo’n 70 tot 150 eieren maar dit aantal kan oplopen tot 300 eieren bij ervaren grote koppels. De eieren zijn zoals gebruikelijk veel kleiner dan de eieren van muilbroeders en zijn olijfkleurig. De vrouw verzorgd de eieren terwijl de man de omgeving bewaakt.
Opgroeien van de Jongen
De eieren komen na 2 tot 5 dagen uit. Na 7 tot 14 dagen kunnen ze vrij zwemmen. In de buurt van het hol gaan ze dan op zoek naar voedsel. Op dit moment kun je ze gaan voeren met verse artemia of artemia vervanger en fijngewreven droogvoer. Bijvoeren met proteïnerijk voer (zoals artemia) versneld het groeiproces en de kans op overleven.
Zodra de jongen een lengte hebben bereikt van ongeveer 10 centimeter zijn ze zelf ook weer geslachtsrijp.
Conclusie
Dit is niet de makkelijkste soort om te kweken. Ze hebben een groot aquarium nodig en laten zich niet makkelijk koppelen. Als je niet van plan bent om met deze soort te gaan kweken is het wellicht een goed idee om slechts 1 exemplaar te houden.
Video
Auteur
John de Lange
Copyright foto’s
Klaus Steinhaus – www.buntbarsch.ca (originele website niet meer bereikbaar)
Ben Lee – Amiidae.com