Aphanius farsicus
Aphanius farsicus en andere killivisen zijn in mediterrane gebieden populaire vissen om om in potten op balkons te houden en te kweken. De dieren zijn bestand tegen grote temperatuurverschillen (ook tussen dag en nacht), direct zonlicht en hebben voldoende aan een kleine leefomgeving.
Aphanius farsicus is met nog 4 soorten Aphanis endemisch in Zuid-Iran. Het gebied is beperkt tot de meertjes, poeltjes en stromen rond het Maharlu meer in het Zagros gebergte, nabij Shiraz. Met de vroegere opstuwing van de aarde, en de vorming van de bergen, zijn ze gevangen geraakt in een extreme leefomgeving, waarop ze zich hebben weten aan te passen.
In het bergmeer zelf is als gevolg van eeuwenlange verdamping het zoutgehalte zo hoog dat er alleen algen en artemia kreeftjes leven. Aphanius leeft in de poelen en stroompjes eromheen. Het water in poeltjes varieert tussen volledig zout en brak, het zoutgehalte varieert sterk per poel. Regelmatig drogen de poeltjes uit. Bij een lage waterstand neemt door verdamping het zoutgehalte toe. De soort kan daarom een extreem hoog zoutgehalte verdragen. Bij een hoge waterstand in het meer komt het voor dat het meer overstroomt en de poeltjes of riviertjes overspoelen. Het leven in de poel overleeft zo’n gebeurtenis dan meestal niet. Gelukkig zijn er dan nog meer riviertjes en poeltjes. De watertemperatuur in het leefgebied varieert tussen 8 tot 32 graden. De dieren leven maximaal 3 jaar en worden maximaal 5 cm lang.
Het geslachtsonderscheid is erg duidelijk. Mannen hebben meer duidelijke dwarsstrepen of het achterlichaam en soms de staartvin. Het lichaam is meer geelgekleurd dan dat van een vrouw. Daarnaast zijn vrouwen groter, hebben een vollere lichaamsvorm en hebben een donkere staartvlek.
Als gevolg van aanhoudende droogte , vervuiling en onttrekking van water aan het leefgebied wordt Aphanius in het voortbestaan bedreigt. Van de 10 van de stromen waar de soort voortkwam zijn er in 2010 9 uitgedroogd. De vrees bestaat dat de soort in de natuur op de rand van uitsterven staat. Kweek van de soort is daarom aan te moedigen. Aphanius farsicus was voorheen bekend onder de naam Aphanius persicus.
Het Aphanius farsicus Aquarium
Het aquarium van de Aphanius farsicus mag klein zijn, met dien verstande dat mannen in de paartijd een territorium aanleggen en continu de vrouwen tot paren beweren te bewegen. Vrouwen worden continu belaagd. Zorg daarom voor voldoende mogelijkheden tot visuele afscheiding tussen de dieren in de vorm van hout, stenen of planten, zodat ze de vissen aan elkaars aandacht kunnen ontsnappen. Houdt de vissen altijd in een verhouding van 2 of liever 3 vrouwen per man.
Een verwarming is niet nodig. Wat wel belangrijk is is om minimaal gedurende een seizoen de temperatuur te verlagen. Bij een continue hoge temperatuur leven de vissen veel korter. Het is verder aan te raden om 1-3 g zout per liter aan het water toe te voegen.
Gebruik een fijn substraat waar de vissen hun eieren op af kunnen zetten. De vissen kleuren duidelijk mooier als ze minimaal een paar uur per dag aan direct zonlicht worden blootgesteld. De soort is niet echt geschikt om in het gezelschapsaquarium te houden. Ten eerste is het erg moeilijk om vissen te vinden die in dezelfde wisselende omstandigheden willen leven. Ten tweede zijn de mannen zijn in de paartijd erg aanwezig. Voortplanten betekent letterlijk overleven, en de mannen stalken nietsontziend de vrouwen. Ze doorkruisen dan de gehele bak, zonder rekening te houden met andere bewoners.
Dieet
Omnivoor. Het dieet van de Aphanius farsicus bestaat uit dierlijk voedsel en algen. Al het gangbare kleine dierlijke voer wordt gegeten, maar ook diepvries en meestal ook droogvoer. Droogvoer op zichzelf volstaat niet, zeker niet in de paartijd, waarin de dieren veel energie verbruiken. Wanneer er geen algen in de bak aanwezig is kan spirulina worden bijgevoerd.
Kweek van de Aphanius farsicus
Gaat vanzelf als de dieren in een geschikte omgeving worden geplaatst. De paartijd is tussen april en november, waarbij de hoogtepunten liggen in april en augustus. De soort eet de eigen eieren vaak op, het is dus verstandig om regelmatig de vegetatie te checken om jongbroed over te houden. De eieren zijn zeer klein en kwetsbaar. Het is daarom het beste om deze met vegetatie en al naar een andere bak over te brengen (met de zelfde watersamenstelling en temperatuur). Afhankelijk van de temperatuur komende eieren binnen 7-14 dagen uit. De jongen zijn direct groot genoeg om – eenmaal vrijzwemmend- met artemialarven te worden gevoed.
Video
Auteur
Patrick de Pijper
Copyright foto’s