Amphilophus trimaculatus
Amphilophus trimaculatus is in 1867 beschreven door Günther. Amphilophus is een samenstelling van Amphi = aan beide zijden en Lophus = verdikking, refererend aan de dikke lippen van de typesoort van dit geslacht, Amphilophus labiatus. Trimaculatum is samengesteld uit Tri = drie en maculatum = vlekken. Dus “de vis met de drie vlekken”.
Synoniemen
Amphilophus trimaculatum, Heros trimaculatus, Cichlasoma trimaculatus, Cichlasoma mojarra, Cichlasoma centrale, Cichlasoma gordonsmithi, Cichlasoma cajali, Cichlasoma trimaculatum.
Beschrijving
Alhoewel deze vis aan de basis staat van een wereldberoemde, cq. beruchte hybride, “de Flowerhorn”, is er met betrekking tot Amphilophus trimaculatus minder literatuur voorhanden dan je op grond van dit commerciële succes zou verwachten. De Flowerhorn is een creatie uit Azië, waar het min of meer in de culturele gewoonte ligt allerlei exorbitante morfologieën voort te brengen. De Flowerhorn is een hybride met een buitenproportioneel grote voorhoofdsbult gecombineerd met een zo opzichtig mogelijk kleurpatroon. Het niveau van hybridisatie en het aantal soorten dat betrokken is bij de totstandkoming van flowerhorns is onduidelijk maar dat Amphilophus trimaculatus er deel van uitmaakt is wel zeker en aangenomen wordt, dat ook Amphilophus citrinellus, Amphilophus labiatus en Vieja melanurus bij dit genotype betrokken is.
De drie vlekken, welke hét kenmerk van Amphilophus trimaculatus zouden moeten zijn, zijn niet altijd zichtbaar en meestal zijn het er zelfs meer. Wellicht een opvallender kenmerk, is de positie van de eerste vlek. Deze zit namelijk op de schouder en staat dus niet in lijn met de rest. Normaliter staan dit soort vlekken op de kruispunten van dwarsbanden met de mid-laterale streep. Het lijkt er dus op alsof de vis een begin heeft gemaakt met een tweede laterale streep zoals we dit ook bij Trichromis salvini zien. En daar houden de overeenkomsten met Trichromis salvini nog niet op. Wat te denken bijvoorbeeld van het schuin oplopende voorhoofdsprofiel, het gecomprimeerde lichaam, de onderstandige bek, de tricolor, dwarsbandjes op de neus en niet te vergeten het grote temperament. Niet voor niets begint Günther in zijn eerstbeschrijving van Heros trimaculatus met de opmerking “ Allied to Heros salvini”. Maar alhoewel het niet voor ’t eerst zou zijn dat de phylogenetische boom wordt herzien, zal dat in dit geval voorlopig niet gaan gebeuren want Amphiliphus trimaculatus staat ingedeeld onder Amphilophines en Trichromis salvini onder de Herichtyines.
Het verspreidingsgebied is groot en zo ook zijn morfologische variatie. Kwekers hebben de laatste jaren veel geselecteerd op roodtinten. Zo is bijv. de Pyro-Trimac ontstaan, een aquariumstam (niet te verwarren met een hybride) met een vergroot aandeel rood. Bij de wilde Amphilophus trimaculatum is het rood ook al aanwezig maar minder uitgesproken. Behalve rode ogen en een rode zone onder en achter de kieuwen hebben veel varianten rood in de vinnen, met name in de rugvin. Maar er bestaan ook varianten die vrijwel groen (Rio coatan), of volledig geel (Rio Tehuantepec) zijn.
De drie vlekken zijn licht omrand en zou je dus “ocelli’s” of pauwenogen kunnen noemen. De dieren worden groot, de mannetjes tot wel 40 centimeter, de vrouwtjes zijn met 25 centimeter uitgegroeid. Deze laatste, kleuren in de broedtijd vooral in de onderste lichaamshelft intensief donker. De mannetjes ontwikkelen een lichte voorhoofdsbult.
Gedrag
Zeer agressief.
Dieet
Omnivoor. Plantaardig voedsel in de vorm van planten, algen en detritus als ook dierlijk in de vorm van insecten en hun larven, slakjes en kreeftachtigen
Herkomst
Mexico, Guatemala, El salvador, Honduras.
Verspreiding
Het totale verspreidingsgebied van Amphilophus trimaculatus strekt zich uit over de kustgebieden van Mexico, Guatemala, El Salvador en Honduras aan de Stille Oceaan zijde. Van Laguna Coyuca in de deelstaat Guerro (Mexico) in het Noord-Westen, helemaal tot en met het stroomgebied van de Rio Goascorán, grensrivier tussen El Salvador en Honduras.
Als het om habitat voorkeuren gaat zou je deze vis de Pacifische equivalent van C. urophthalmum kunnen noemen. Ook Amphilophus trimaculatus is een typische bewoner van de kustgebieden, maar dan aan de Stille Oceaan.
Incidenteel bereiken ons berichten dat A. trimaculatus ook in de bovenlopen van de Atlantische rivieren voor zou komen. Willem Heijns heeft al eens A. trimaculatus gefilmd in een toevoerrivier van de Coatzacoalcos. Dit levert een interessante discussie op. Zijn de Pacific-vissen op natuurlijke wijzen in de rivieren terechtgekomen die in de Atlantische Oceaan uitmonden, of ligt hier menselijk handelen aan ten grondslag? De afstand tussen de Atlantic en Pacific is in “de Istmus” maar klein. Zeker als we het over elkaars bovenlopen hebben. Deze kunnen elkaar tot op enkele kilometers naderen, alhoewel er dan nog steeds een complete bergtop tussen kan zitten. Tektonische bewegingen echter kunnen een zogenaamde “rivieronthoofding” veroorzaken waardoor een rivier de andere kant op gaat stromen. Zo’n proces zou op zich niet vreemd zijn in een seismologisch actief gebied als Midden Amerika. Vooralsnog echter houden de meeste deskundigen het voorkomen van A. trimaculatus in in de Atlantische rivieren op antropogene oorzaken. Deze vis heeft een voorkeur voor stilstaand (lagunes meren), dan wel langzaam stromend water en zal dus uit zichzelf niet snel de bovenlopen opzoeken.
Als bijverschijnsel van de Flowerhorn-kweek belanden jaarlijks miljoenen hybriden in binnenwateren van ZO-Azië. Zij vormen een serieuze bedreiging voor de inheemse flora en fauna. In het Matano meer in Sulawesi bijv. zorgen verwilderde Flowerhorns voor ’n ecologische ramp. De dieren hebben zich in 10 jaar tijd explosief vermeerderd. Het frappante bij deze dieren is dat ze in een paar jaar tijd al hun hybride-features zijn kwijtgeraakt. Deze hybriden zijn dus nauwelijks nog van wilde H. trimaculatus te onderscheiden en dat laatste beetje rood in de vinnen kan een predator er binnen een paar generaties uit hebben. Dit geeft niet alleen aan hoe groot de milieu problemen rond de Flowerhorn-produktie zijn maar ook hoe moeilijk het is om op grond van morfologie A. trimaculatus van zogenaamde “low grade Flowerhorns” te onderscheiden.
Aquarium
Als jongere dieren, zo tussen de 10 en 20 centimeter, zijn deze vissen nog goed in ruime aquaria (minimaal 2 meter) te houden. Oudere dieren echter, met name de mannen, worden op den duur zo onverdraaglijk dat ze vaak alleen nog individueel gehuisvest kunnen worden of enkel met zeer grote andersoortige vissen zoals meervallen.
Wat betreft de inrichting van het aquarium hebben de dieren, om het voorzichtig te zeggen, zo hun eigen voorkeuren. Vooral tijdens de kweek gedragen de dieren zich als ware bulldozers. Ze kunnen een aquarium in korte tijd volledig op de kop zetten. Aquariumplanten zijn hierom ook geen optie. Ook dient men er voor te zorgen dat zware stenen op de bodemplaat rusten en dus niet ondergraven kunnen worden. Parameters habitat, PH 6,4—7,0, GH 4—5, KH 4—6, Temperatuur 26—30 Celsius. (Conkel1997)
Kweek van Amphilophus trimaculatus
Open substraat broeder. Het grootste probleem bij het kweken van A. trimaculatus is vaak de ongetemperde agressie van de man richting zijn partner. Het lukt daarom het best als ze in een klein groepje samen opgroeien en de gelegenheid krijgen zelf koppels te vormen. Als men ze toch als volwassen dieren wil koppelen is het gebruik van een water doorlaatbare scheidingswand eigenlijk onontbeerlijk. Men laat de scheidingswand net zo lang zitten totdat de dieren aan elkaar gewend zijn geraakt en in broedstemming zijn gekomen. Pas dan kan de scheidingswand verwijderd worden en kan het koppel met gezinsuitbreiding beginnen.
Er zijn echter ook kwekers die de wand gewoon laten zitten. Het vrouwtje zet haar eieren dan dicht bij de scheidingswand af en het mannetje probeert deze door de wand heen te bevruchten. Een groot deel van het legsel blijft op deze manier uiteraard onbevrucht maar als men bedenkt dat deze legsels uit wel meer dan 1000 eieren kunnen bestaan dan is het maar de vraag of men dit als een nadeel of juist als een voordeel kan beschouwen.
Het vrouwtje bewaakt de eieren en het mannetje het territorium. De eieren ontwikkelen zich afhankelijk van de temperatuur in 3 tot 4 dagen tot larven, na nog eens 5 tot 6 dagen is de dooierzak opgebruikt en zwemmen de jongen vrij. Dan kan men beginnen met het voeren van verse artemia. Bij een centimeter of 1 tot 1,5 geleidelijk overschakelen op cyclops en pas bij een centimeter of 3 opnieuw geleidelijk, overschakelen op fijngevreven droogvoer. Van belang zijn hier de geleidelijke overgangen. Men voert tijdens die overgangen dus beide soorten voer. Hiermee geeft men het darmstelsel van de visjes de gelegenheid zich aan de nieuwe voedingssamenstelling aan te passen.
Video’s
Auteur
Rene Beerlink – NVC
Copyright foto’s
Beoordelingen
Er zijn nog geen beoordelingen.